Vogelvrij!

Juni is de laatste maand voor Kwatta, de laatste maand voor mij als artistiek leider van dit gezelschap. In mijn blogs grasduin ik door de tijd. Kwatta kent een prachtige geschiedenis, waar helaas wreed een einde aan lijkt te komen. Tenzij…

20 jaar is lang. Kwatta heeft veel voorstellingen gemaakt. In de klas, in de trailer, in de kleine zaal, grote zaal, het openluchttheater, het museum, op locatie buiten. Een schat aan kennis en ervaring dreigt te verdwijnen.

In de reacties op mijn blogs merk ik dat veel mensen geïnteresseerd zijn in het ándere Kwattaverhaal, het politieke, het verhaal van verdeel en heers. Daar heeft Kwatta natuurlijk een aantal keren flink mee te maken gehad. Eén keer in de Halbe Zijlstratijd en één keer tijdens de coup die bij Kwatta gepleegd werd. Beide verhalen zijn akelig. Ze gaan over macht, strijd, het verdelen van subsidies, over belangen die deels onder de tafel blijven.

Het is, kortom, niet het leukste deel van de geschiedenis van Kwatta. Ik denk zelf liever aan al die mooie voorstellingen die we hebben gemaakt, de gigantische tours door binnen- en buitenland. Maar er zijn bij Kwatta natuurlijk een aantal dingen gebeurd die, zo is mijn overtuiging, in ieder gezelschap kunnen gebeuren. Die er zelfs voor kunnen zorgen dat je vogelvrij verklaard wordt. Zeker omdat iedere artistiek directeur een gepassioneerde, eigenwijze, en niet altijd even makkelijke maker is.

Ik ben een verwoed vogelaar. Iedere dag ben ik met vogels in de weer. Zo vrij als een vogel, klinkt mij dan ook als muziek in de oren. Dat is waar je als kunstenaar naar op zoek bent. Om in alle vrijheid je voorstelling te kunnen maken. Zo vrij als een vogel is iets anders dan vogelvrij zijn. Vogelvrij ben je als je gebrandmerkt wordt, uitgesloten, verketterd. Met die kant van de medaille heb ik helaas ook te maken gehad. En dat is vreselijk! 

Nu de laatste dagen van Kwatta geteld zijn, heb ik de vrijheid om te spreken. Een beetje uitgezoomd, hoop ik. Of liever, in vogelperspectief… als me dat lukt. En als ik me dan uitspreek wil ik zeggen dat de uitsluiting, de klakkeloze veroordelingen, het geweld zoals ik dat heb ervaren, me diep in mijn persoonlijk leven heeft geraakt. Het heeft mijn gezin geraakt. Dat laat zich moeilijk op een afstand plaatsen. De coup heeft een vernietigende uitwerking gehad, met een enorme nasleep. Voor mij persoonlijk en voor Kwatta.

Ik ben geschokt geweest over het feit dat mensen die mij niet kenden, wél een mening over mij hadden. Dat niet alleen ik, maar ook andere medewerkers van Kwatta ontdekten dat ze niet echt welkom waren in bepaalde netwerken. Hoe snel het gif zich blijkbaar door aderen verspreidt.

In de afgelopen jaren ben ik door een aantal mensen benaderd die mij verteld hebben dat ze zich in mijn geschiedenis herkenden omdat hen hetzelfde was overkomen. Dat steunt maar is ook schokkend! Als je nooit op een dergelijke manier vogelvrij bent verklaard, heb je geen idee wat dat met een mens doet, wat woorden en leugens aan kunnen richten. Hoeveel je daarmee kapot kunt maken. Sommige van de mensen die mij benaderden raadden mij daarom aan te zwijgen. Wacht tot de storm gaat liggen. Daar zit iets in. Als je niet zwijgt, maak je jezelf kwetsbaar en leg je je hoofd opnieuw op het hakblok. En de ervaring heeft geleerd dat er altijd weer mensen bereid blijken om te hakken. Zelfs al kennen ze de verhalen alleen van horen zeggen

Ik heb de afgelopen jaren geprobeerd om door te gaan. En dat is gelukt. Ik heb het gezelschap opnieuw opgebouwd, ik heb bepaalde netwerken weer opgezocht, mensen ontmoet. Ik heb daar iedere keer veel moed voor moeten verzamelen. Laster is zo’n smerig gif. Zeker omdat het zich achter je rug afspeelt en niet in je gezicht. Dat maakt onzeker. 

Toch zit er ook een andere kant aan dit verhaal, een mooie kant. Ik heb in de afgelopen twee jaar theater gemaakt, radicaler dan ik ooit deed, met goeie mensen, in vol vertrouwen en in kwetsbaarheid. Ik heb ervaren dat theatermaken helend kan zijn. Juist als je de keerzijde kent, is de noodzaak om tot schoonheid te komen, om met elkaar kwetsbaar te durven zijn, wat mij betreft alleen maar groter geworden. In die zin heeft het theater in mijn leven gewonnen!

Tenslotte nog wat tips vanuit mijn perspectief als artistiek directeur:  

-Kies voor een Raad van Toezichtmodel en zorg dat je als artistiek directeur daar in zit. Het is niet waarvoor je op de wereld bent, ik weet het, maar het maakt je positie als artistiek directeur minder kwetsbaar. Overige leden in zo’n Raad zijn over het algemeen mensen met niet-artistieke functies en achtergronden. Om evenwicht te krijgen is het van het grootste belang dat het artistieke in zo’n Raad goed geborgd is. En begrepen wordt!

-Droom tegen de verdrukking in. Toen Kwatta in de Halbe Zijlstratijd haar subsidie verloor, zijn wij minder voorstellingen gaan maken, maar wel groter. Dissus is daar een voorbeeld van. Daarnaast gingen we in het buitenland spelen, omdat men daar wél op ons zat te wachten. We wonnen the Victor Award met Mismuis en toerden met opeenvolgende voorstellingen de hele wereld over.

-Ondanks alle adviezen om te zwijgen, en met respect voor ieders keuze, zeg ik toch: Spreek! Zwijg niet!! Als artistiek directeur ben je een publiek figuur. Als je zwijgt, zoals ik in eerste instantie heb gedaan (omdat dat me werd opgedragen ten tijde van de coup), worden dingen voor je ingevuld. Doordat er óver je gepraat wordt en niet mét je, ontstaan er idiote verhalen. Achteraf kun je je alleen maar verdedigen en dat is een slechte uitgangspositie. 

-Gun jezelf als artistiek directeur tijd om te mijmeren. Ook als je het vreselijk druk hebt. Mijmertijd, tussentijd, oningevulde tijd is tijd die je nodig hebt om op te laden en te ontdekken. Hoe kom je anders bij al die nieuwe gedachten, invallen, verse blikken. Jezelf tijd gunnen om in zogenaamde leegte door te brengen, is moeilijk. Er is immers altijd een overvolle agenda die om aandacht schreeuwt. Het is mij vaak niet gelukt om me te realiseren dat mijmertijd werktijd is.

-En dan nog een hartenkreet. Jeugdtheater is een specialisme. Ik zie op dit moment met lede ogen aan hoe de subsidiepot in Gelderland, die ooit bestemd was voor jeugdtheater (het geld dat Kwatta kreeg), nu plotseling omgedoopt is in jeugdpodiumkunsten. Hierdoor is er minder geld beschikbaar voor het jeugdtheater. Er is in Gelderland nieuw beleid bedacht, waardoor er voor sommige partijen nieuw geld vrijkomt. Voor het jeugdtheater geldt dat dus niet. Het jeugdtheater (maar ook scholen, jeugd, publiek) is het kind van de rekening. De jarenlange expertise van Kwatta waar Gelderland op heeft kunnen bogen, is binnenkort verdwenen. Ik ben van mening dat met dat verdwijnen van Kwatta er een groot gat ontstaat op het gebied van jeugdtheater in Gelderland. Sommige mensen menen dat dat gat makkelijk opgevuld kan worden. Ik vind dat treurig. Het getuigt van weinig inzicht of respect voor de prestaties van Kwatta in de afgelopen 20 jaar. Jeugdtheater doe je er niet zomaar even bij. 

Laten we hopen dat Kwatta het redt. 

Teleporteren kun je leren!

Over jeugdtheater bestaan vreemde ideeën. Soms denken mensen dat kinderen zelf spelen. Of dat het allemaal héél educatief moet zijn. En daarmee wordt bedoeld dat je er iets van kunt leren. Dat jeugdtheater voor volwassenen even interessant kan zijn als voor kinderen, is vaak een ontdekking. Of dat het hoogstaande kwaliteit heeft. Dat de makers kinderen even serieus nemen als zichzelf. Of dat er bijna geen onderwerp is waar je het niet over kunt hebben in het jeugdtheater…

Er bestaan ook heel veel opvattingen. Zo kan een jeugdtheatervoorstelling maar beter niet langer dan een uur duren, anders houden de kinderen het niet vol. In het buitenland is men vaak, nog meer dan in Nederland, bang om de tere kinderziel te kwetsen. 

Ik geloof zelf dat je het overal over kunt hebben met kinderen. Het ligt er alleen maar aan hoe je het doet. Of het, lelijk gezegd, communiceert. Ik ben er altijd allergisch voor als iets over de hoofden van kinderen heen gaat. 

Er bestaat geen recept voor wanneer iets (goed) jeugdtheater is of niet. Ik probeer zelf altijd theater te maken dat op meerdere niveaus prikkelt. Dat doe ik overigens nooit in mijn eentje. De acteurs met wie ik werk dragen dat, hebben een bepaald gevoel voor taal en humor, voor muzikaliteit, waarin we elkaar op de vloer kunnen vinden. 

En dan de educatie? Wat is dat eigenlijk? Natuurlijk is een voorstelling zelf al educatie. En dan bedoel ik niet dat je er duidelijke leerdoelen in kunt herkennen. Het ervaren van kunst, zowel voor volwassenen als kinderen, is leerzaam, groeizaam, heilzaam en dus educatief. Als maker vind ik het altijd fijn om met een voorstelling die ik gemaakt heb, nog even in het hoofd van kinderen te kunnen blijven wonen. Dat kan door educatiemateriaal aan te bieden waarmee kinderen zelf aan de slag kunnen gaan. Kunst, een voorstelling, ervaar je, zelfs al zit je in een zaal met 400 andere kinderen, toch vooral in je eentje. Wat sla je op, wat neem je mee? 

Ik ben nooit zo’n fan van nagesprekken. Je moet dan immers meteen je woorden klaar hebben, na afloop. Bovendien, alles wat gezegd wordt bestaat vanaf dat moment en kan zich tussen jou en je meest individuele ervaring plaatsen. Verder is de ene mens nu eenmaal verbaler dan de andere. Daarom hou ik van educatie waarmee kinderen ook individueel kunnen werken. Iets waardoor je in zo’n opdracht even terug kunt zijn bij je eigen persoonlijke beleving die je had tijdens de voorstelling. Iets wat je mag, maar zeker niet hóeft te delen. Voorstellingen lenen zich vaak voor klassikaal filosoferen. Ook leuk, ook belangrijk, maar het meest interessante vind ik educatie die je niet af kunt ronden. Die blijft bestaan, in je hoofd, in je la, onder je bed. Zoals dat met een voorstelling ook zit. De anekdote kun je navertellen, maar dat wat het met je doet, hoef je niet te vertellen. Daar bestaan misschien geeneens woorden voor. Of daar vind je de woorden misschien pas maanden later voor. En dat kunnen heel andere woorden zijn dan die van je buurman of buurvrouw. Die ontdekking en dat dat mag, vind ik misschien wel het krachtigst van alles. Voor veel dingen die je kunt leren op school, bestaat er altijd maar één antwoord: het goede antwoord. Voor kunsteducatie bestaat dat niet. Mag dat niet eens, vind ik. Kunsteducatie maakt ruimte om te ontdekken dat er meer dan één antwoord is, dat er misschien wel geen antwoord is, alleen maar duizelingwekkend veel vragen. Kunsteducatie mag ontregelen, net zoals een voorstelling dat doet.  

Het is altijd een mooie puzzel om samen met de educatiemedewerker na te denken over de educatie die ontwikkeld gaat worden bij een voorstelling. Mij helpt het als maker ook altijd om vanuit een andere invalshoek opnieuw na te denken over waar het in de voorstelling voor mij nu precies om draait. De vertaling naar hoe het educatie wordt, is spannend. Het gaat bij Kwatta eigenlijk nooit om standaard spel-lessen. Met educatie probeer je het klaslokaal te laten verdwijnen, een theaterervaring te stollen en even te teleporteren naar een plek in je hoofd, in je buik, ergens in je bewustzijn, waar je opnieuw contact mee kunt maken door middel van die educatie-opdracht. Dat klinkt misschien vaag, maar dat is het niet. Eigenlijk zoek je opnieuw naar dat deurtje waardoor je naar binnen bent gegaan, de voorstelling in. Daar is, als het goed is, iets gebeurd, een ervaring, helemaal van jou alleen. Educatie kan je helpen om daar weer te komen en, om er zelf iets aan toe te voegen, wat ook weer van jou alleen is, of wat je kunt delen met wie je maar wilt.   

Hoe minder educatie uitlegt, hoe educatiever het is. Dus ja, het klopt wél dat jeugdtheater ook heel educatief is. Maar laten we educatie dan anders definiëren. Als iets waar we allemaal behoefte aan hebben, als iets waar we allemaal van kunnen leren, omdat  nieuwsgierig zijn naar wat je niet kent héél belangrijk is. En dat geldt niet alleen voor een kind, maar ook voor een volwassene. Kunst kan je in die levensinstelling helpen, ondersteunen, prikkelen. 

Bij Metamorfosen hadden we het grote Metamorfosenspel ontwikkeld. Evelien Kanters was onze educatiemedewerker voor dit project. Zij maakte een spel waarmee je de wereld zelf opnieuw in kon kleuren. Er waren Daedaluskaarten, die over denken gaan, Arachnekaarten die over doen gaan, Echokaarten die over dromen gaan. De opdrachten kun je alleen doen, met zijn tweeën of met de hele klas. Iedere opdracht ging over Veranderen. Het spel kan maanden doorgaan. Dus waar eindigt een voorstelling?

Samenwerken

Samenwerking is in de cultuurpolitiek op dit moment een populair woord. Samenwerken is vaak ook bijzonder.

Bij Kwatta hebben we door de jaren heen met veel partijen samengewerkt. Zo maakten we zes producties samen met Het Gelders Orkest/Orkest van het Oosten, nu Phion geheten. Met de musea, Kröller Müller en het Valkhof. Met theater De Plaats, Oorkaan, Het Nederlands Jeugdorkest, Gnaffel. Op een geheel andere manier (we deelden elkaars theaters), werkten we samen met Het Laagland, Holland Opera en Het Houten Huis. En in Coronatijden werkten we in de Hollebolleworreld digitaal samen met veel internationale gezelschappen. 

Die samenwerkingen zijn allemaal anders. Ik had graag internationaal samengewerkt en een internationale coproductie rondom Jabber willen maken, maar dat bleek zeer complex. Als je, zoals Kwatta, veel internationaal reist en onderdak vindt bij internationale organisaties waarmee je samen tournees uitzet, voelt zoiets ook als een hechte samenwerking. Zo vond Kwatta in Beijing, Shanghai, Taipei, voor enige tijd onderdak. Het hele theater werd in die steden omgetoverd tot een Hou van die Hond plek of een Jabberplek. Educatie voor- en achteraf, omgebouwde foyers in het teken van de voorstelling. Het was ongelofelijk. Samen draag je dan zo’n voorstelling. 

Samenwerkingen zijn belangrijk en precair. In de musea waar Kwatta voorstellingen maakte, was het met name een confrontatie tussen de aanwezige kunst en onze voorstelling die daar op reageerde. In die voorstellingen mixten we veel disciplines: tekst, dans, muziek, zang en beeldende kunst. Heel inspirerend en het leverde enorme bezoekersaantallen op. Met de orkesten was het het spektakel om met zo’n groot instrumentarium te kunnen werken. Met Oorkaan ging de samenwerking verder. Behalve de muzikanten brachten zij ook een componist mee. Ook dat was heel verrijkend.

Zeer recent, werkten we in Metamorfosen samen met Camerata Trajectina, die zichzelf het muzikale geheugen van Nederland noemt. We voegden daar nog een moderne muzikant aan toe en combineerden oude muziek met rap, beat boxing, slagwerk.

Een eerste samenwerking met een andere partij begint altijd met het ontdekken van een nieuw speelveld. Bij de Camerata’s, die werken vanuit een bestaand archief van oude muziek dat grotendeels in hun hoofd zit, is dat het proefondervindelijk uitzoeken op de vloer geweest. Heerlijk! De ritmische taal van Jibbe Willems, de oude instrumenten gecombineerd met slagwerk op kroonluchter, glaswerk en tafels, het moest allemaal ter plekke ontdekt en veroverd. Of iets dan gaat werken hangt lang in de lucht. De ingrediënten zijn er, het vermoeden dat iets op zijn plek gaat vallen is er ook. Maar de finale vorm tekent zich niet meteen af. Het sleutelwoord Vertrouwen is hier beslist op zijn plek. 

In plaats van het afbakenen van terreinen/disciplines gaat het om wederzijdse nieuwsgierigheid naar de nieuwe vorm. Er zijn een paar vaste gegevens: er is een tekst waar ik als regisseur pal voor sta en er is een decor. Maar de ruimte daarin ontstaat door hoe je met elkaar gaat zoeken en wat je wilt vertellen. 

Iedere samenwerking levert iets nieuws op.  Soms ontdek je met elkaar dat je elkaars taal niet spreekt, dat je niet hetzelfde wilt vertellen. Dat gebeurt en is jammer, maar inherent aan de poging. Veel vaker gaat het echter wel goed en levert het iets nieuws op. 

Metamorfosen was volstrekt anders geweest zonder de inbreng van Camerata Trajectina. Hun aanwezigheid, hun instrumenten, hun muziek, ja zelfs hun leeftijd, was bepalend. Wat vertel je in muziek, wat vertel je in spel en wat vertel je in combinatie van beiden, levert een razend interessante puzzel op. Hoor ik wat ik zie, zie ik wat ik hoor, hoor ik iets anders dan dat ik zie… Als de verschillende disciplines met elkaar gaan mengen ben je als toeschouwer op een gegeven moment niet meer bewust hoe een voorstelling verteld wordt, de vanzelfsprekendheid zit in de mengvorm. 

Je kunt vooraf alles proberen af te timmeren, maar the proof of the pudding is in the eating. En daar gebeuren, als het goed is, onverwachte dingen. Een samenwerking is pas echt interessant als er iets ontstaat dat beide partijen afzonderlijk niet hadden kunnen bedenken. Dat is dat onbekende land dat je met elkaar betreedt. 

Samenwerking is belangrijk. Het begint met nieuwsgierig zijn naar elkaar en elkaar vertrouwen. Toch ben ik huiverig voor samenwerking die vanuit overheden, zoals nu in Gelderland, als format of zelfs subsidievoorwaarde voor de jeugdpodiumkunsten, afgedwongen wordt. Dit criterium geldt, wonderlijk genoeg, alleen voor jeugdpodiumkunsten.

Ik ben een fan van samenwerking, van coproduceren, van het mixen van disciplines. Maar zoiets is altijd een inhoudelijke keuze. En soms maak je een voorstelling waarin je juist niet samenwerkt, omdat het op eigen kracht varen inhoudelijk voor de voorstelling juist een grote noodzaak heeft.

Daarom vind ik de ‘gedicteerde’ samenwerking als subsidievoorwaarde, risicovol. Er bestaat het gevaar dat daarmee heel andere factoren een rol gaan spelen dan de inhoudelijke die ik in bovenstaand verhaal heb beschreven. Ik vraag me af of het jeugdtheater, of zo je wilt de jeugdpodiumkunsten, daar echt bij gebaat is. Zeker als er, zoals in dit specifieke geval van de provincie Gelderland, geen onafhankelijke artistieke beoordelingscommissie is. Dat is, lijkt me, vragen om problemen.

Beste Marijn,

Afgelopen weekend was de laatste voorstelling van Metamorfosen, in een tot de nok toe uitverkocht Badhuis. Metamorfosen is één van de mooiste voorstellingen die ik gemaakt heb. Het applaus aan het einde hield niet op, vijf keer kwamen we terug. We waren beduusd. Het publiek, sommigen kwamen al 20 jaar naar Kwatta, bleef na afloop maar vragen: Hoe kan het toch? Hoe kan zoiets moois verdwijnen?  Geen subsidie meer, was ons antwoord. Verder stonden we met onze mond vol tanden. Want hoe heeft dit kunnen gebeuren? Kwatta, ik, we zijn in een verschrikkelijk nachtmerrie-scenario terecht gekomen. Een nachtmerrie waarvan je weet dat je er middenin zit, waarin je zoekt naar de uitgang, waarin je niet weet hoe je eruit wakker kunt worden. De negatieve framing van Kwatta, van mij, heeft immense gevolgen gehad. De hele geschiedenis heeft mij, sinds het gebeurde, geen moment verlaten, dus alle tijd om na te denken, om naar mezelf te kijken en het proces met alle ins en outs door te lichten. 

Was het maar zo simpel dat Kwatta over haar hoogtepunt heen was, dat ze geen bezoekers meer trok, dat de voorstellingen slecht waren, dat ze zichzelf niet vernieuwde, dan was het te begrijpen geweest. Maar nee, Kwatta bruist nog steeds, de financiële perikelen zijn opgelost, de voorstellingen worden laaiend enthousiast ontvangen. Waarom moet iets dat goed is verdwijnen in Landsdeel Oost waar de spoeling qua kunst en cultuur voor kinderen toch al zo dun is?

Te midden van alle mooie herinneringen die ik in deze blogs deel, kan ik niet om deze narigheid heen. Voor wie de mooie herinneringen wil lezen, lees volgende week verder. Ik deel dit stuk van de geschiedenis in een open brief.

Beste Marijn Lems,

Ik heb je nooit ontmoet. Jij hebt, volgens mij, nog nooit een voorstelling van mij gezien en zeker niet gerecenseerd. Toch ben jij bepalend geweest voor mijn carrière. Ik ga er zonder meer van uit dat jouw bedoelingen oprecht waren toen jij in de zomer van 2019 aan je ‘onderzoek’ over Kwatta begon. Jouw ethische antenne was geprikkeld, dat bleek wel uit jouw morele verontwaardiging die, voor je er echt in dook, al van je Facebookpagina spatte. Zonder dat je wist wat er speelde, had je het al over machtsmisbruik, doofpotten, onderste steen boven etc. Woedend was je. 

Je woede baseerde je op een interview met de ex-interim van Kwatta. Het bestuur had hem verzocht te vertrekken, in de Gelderlander deed hij daarop zijn verhaal. Het was een lelijk verhaal waar ik geen weerwoord op heb kunnen geven, het was eenzijdig en niet geverifieerd. 

Ik kwam in die tijd net terug in positie. Zoals je ondertussen weet, was ik ten onrechte op non-actief gesteld. Het was een methode waarvan ik heb gehoord, dat deze interim die al vaker had gebruikt. De artistiek leider wordt opzij gezet, vervolgens heeft de interim zijn handen vrij om te reorganiseren. Mij bestempelde hij als lastig, toen als overspannen, daarna als intimiderend en tenslotte tot psychiatrisch patiënt. En dat allemaal in enkele maanden tijd. 

Ik ben één van de weinigen die na zo’n lynchpartij terug is gekomen in positie. Ik kreeg de kans om te herleiden wat er was gebeurd. Ik las terug hoe een interim een artistiek leider ten opzichte van het kantoor tot passant bestempelde, het kantoor tot het gezelschap bombardeerde, toen een reorganisatie invoerde waarbij hij de kloof tussen het artistieke en zakelijke deel vergrootte. Lees er wat managementboeken op na en je ziet: geef mensen een andere plek in de organisatie, til één iemand op, maak één ander tot zondebok en de geest is uit de fles. Deze modellen staan beschreven, het levert een enorme groepsdynamiek op. Die groepsdynamiek ontstond inderdaad en leidde er toe dat mensen mails over mij eindigden met sterf en bederf, mij tot psychiatrisch patiënt verklaarden en zichzelf als slachtoffer met een Stockholmsyndroom … Daarnaast vonden zij dat zij op buitenlandse reizen mee moesten in plaats van de regisseur (de voorstelling is immers van het gezelschap), ongeacht wat er nog aan artistieke wijzigingen gedaan moeten worden als je bijvoorbeeld met je voorstelling in China of Egypte staat. Vanaf het moment dat de voorstelling gemaakt was, deed de artistieke inbreng en positie van de artistiek leider er niet meer toe. Educatie, wat bij Kwatta altijd in het verlengde ligt van de voorstellingen en in het organogram onder verantwoordelijkheid valt van de artistiek leider, hoefde niet meer met mij als artistiek leider te overleggen. Het kantoor moest bevrijd worden van ‘de artistieke wurggreep’. Weg met de artistiek leider! 

Een balans tussen artistiek en zakelijk is essentieel in een gezelschap. Dat, Marijn, is waar het in jouw onderzoek volgens mij over had moeten gaan.

Kwatta was kwetsbaar, nadat zij in de Halbe Zijlstratijd uit de Bis was gegooid en op eigen krachten had doorgeknokt. De klap kwam toen we weer in de BIS zaten, met prijzen in ons zak en een bomvolle agenda met voorstellingen in New York, Shanghai, Taiwan… We hadden veel van onszelf geëist, het was zwaar geweest. Door ziekte viel mijn zakelijk directeur weg, financieel bleek het niet op orde, er vielen gaten in de uitgeholde organisatie… Als artistiek directeur probeerde ik, zonder mededirecteur naast me, het gezelschap draaiende te houden. Soms had ik voor twee dagen per week een interim naast me, dan weer eens niemand, dan weer een interim die, zonder overleg met mij, bezuinigde door voorstellingen volledig te schrappen of de cast te halveren. Zo ging het twee jaar. Jabber kwam in gevaar (welke zakelijke interim schrapt er nu ongevraagd twee acteurs weg uit een begroting), de Kweeste werd geschrapt. Dit gebeurde steeds zonder dat dit met mij werd overlegd. Als artistiek leider moest ik continu alert zijn omdat ik in mijn eentje knokte voor het artistieke beleid van Kwatta. De balans tussen het artistieke en het zakelijke was weg. Mijn ervaring is dat bestuurders altijd meer begrijpen van financiën dan van de artistieke output of noodzaak, met als gevolg dat het evenwicht nog verder zoekraakt. 

Ziehier, de voedingsbodem van alle onrust. Dan is er maar weinig nodig om een rel te ontketenen. Ik heb kunnen teruglezen hoe dit groepsproces uit de hand is gelopen, hoe venijn optreedt, hoe het meest slechte in de mens naar boven komt. Ik heb zoveel shit over me heen gekregen dat ik lang niet heb kunnen begrijpen hoe het kon dat ik met die mensen tussen de 10 en 17 jaar heb samengewerkt, lief en leed gedeeld, prachtige dingen met elkaar gemaakt. Hoe kan de geschiedenis in enkele maanden zo herschreven worden, dat alles wat er gebeurd was bij Kwatta mijn schuld was en o ja, het gat in de ozonlaag hoort daar natuurlijk ook bij. 

Ieder mens maakt fouten en ik zal de laatste zijn om te zeggen dat ik makkelijk ben, maar ik ben niet vals of achterbaks. Ik leg de lat hoog, ik heb een groot verantwoordelijkheidsgevoel, tegelijkertijd wil ik benadrukken  hoe kwetsbaar de positie van een artistiek leider is. En…hoe makkelijk er op de golven van machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag, mensen beschadigd kunnen worden.

Want toen de storm met betrekking tot werkelijk machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag, bij andere gezelschappen losbarstte, was Kwatta namelijk al heel snel geen issue meer. Al waren we wel aan de schandpaal genageld.

Als artistiek leider ben ik beschadigd, Kwatta is beschadigd. Jij, Marijn Lems, hebt daar jouw rol in gespeeld. Je bent geen onderzoeksjournalist. De meest elementaire zaken die je had kunnen vinden, bijv. via de Kamer van Koophandel of de jaarverslagen van Kwatta, heb je verzuimd te onderzoeken. Je hebt de gesuggereerde gebeurtenissen niet in de tijd gezet om te zien of het klopte, documenten waar je naar verwijst heb je aantoonbaar niet ingezien, je bent afgegaan op roddel en achterklap. Jij hebt je laten gebruiken door mensen die jou van informatie voorzagen die jij niet verifieerde, je hebt gebruik gemaakt van wat men jou voorschotelde. Als meerdere mensen een leugen vertellen, wordt het daarmee nog geen waarheid. Je hebt voor je verhaal geen van de artistieke mensen, die dicht bij mij stonden, die mij kenden en waar ik intens mee samenwerkte, gesproken. Je verhaal klopte niet, Marijn, toch ging je door. Ondertussen weet je hopelijk beter, al heb je je fouten nooit hersteld. Doofpot?

Toch Marijn, wil ik nog steeds best geloven dat je woede oprecht was, dat je dacht dat je op de barricades moest om mij te bevechten. Echte misstanden moeten aangepakt, maar dan moet eerst bewezen zijn dat die ook werkelijk hebben plaatsgevonden. Anders begeef je je op gevaarlijk terrein. Kwatta is ten onder gegaan in een smerige machtsstrijd, waarbij de artistiek leider, zo snel mogelijk opzij werd gezet. Waar rook is, is vuur? Is dat zo? Mijn ervaring is dat waar mensen vuur suggereren, er rookgordijnen worden opgetrokken. Een beetje onderzoeksjournalist moet dáár zijn weg in vinden. En dat is een vak op zich.

Dit weekend, bij de laatste voorstelling van Metamorfosen, heb ik me afgevraagd waarom toch deze hetze heeft plaats gevonden. Natuurlijk ben jij hier niet in je eentje verantwoordelijk voor, je bent er een onderdeel van, zoals ik hierboven beschrijf. Waarom ik deze open brief dan toch aan jou richt? 

Jouw verontwaardiging op basis van lukrake beschuldigingen, vind ik exemplarisch voor hoe men in de sector met Kwatta is omgegaan, met alle gevolgen van dien. En dat is erg. De echte verliezer is het jeugdtheater in Gelderland, het publiek, de scholen, de kinderen. Wat van waarde is, zo blijkt maar weer, is weerloos. 

Zorgvuldigheid is alles.

Over kwetsbaarheid…

Theatermaken gaat over kwetsbaarheid. Theater is kwetsbaar. Kwetsbaar in haar eindresultaat, maar ook in haar maakproces. Iedere start van een repetitieperiode is een nieuw avontuur. Er bestaan geen wetten, iedere combinatie van spelers en regisseur levert een ander werkproces op. Als regisseur bereid ik me zo goed mogelijk voor. Ik weet van tevoren al van alles over de tekst, de vormgeving, de muziek, de kostuums. Ik heb beelden in mijn hoofd, sferen, kleuren. En toch….

Als ik met een hoofd vol aan de repetities begin, hoop ik maar één ding: dat ik al die ideeën die in mijn hoofd rondspoken, zo snel mogelijk kwijt ben. Dat ik samen met de acteurs iets ga ontdekken wat ik zelf nog niet wist, dat het lukt om met elkaar een ander land te betreden. Acteurs, maar ook de regisseur, moeten zich tijdens de repetities volkomen bloot kunnen geven en een onzeker pad durven bewandelen. Daar is lef voor nodig en vertrouwen. Lef, kwetsbaarheid, vertrouwen: het zijn grote woorden én belangrijke bouwstenen. 

Niet ieder proces verloopt vlekkeloos, je spreekt niet met iedereen onmiddellijk dezelfde taal. Hoe en óf iets werkt, ontdek je vaak pas tijdens de repetities. Als je elkaar niet makkelijk vindt op de vloer, en dat geldt zowel voor acteurs onderling als voor de relatie tussen een acteur en een regisseur, heb je een probleem. Je werkt toe naar een eindresultaat, een kunstwerk, wat door iedereen gedragen moet worden en dan hapert het. Met compromissen maak je geen goeie voorstelling. Het resultaat is dan ‘te bedacht’, een middenweg, niet kwetsbaar genoeg. Soms gebeurt dat. En dat is niet vreemd.

Theatermaken doe je met mensen, met eigenzinnige mensen. Met elkaar maken we een levend kunstwerk. Een combinatie kan minder goed uitpakken. Dat is altijd pijnlijk, zowel voor de regisseur als de acteurs. We nemen het heel persoonlijk, wat ook logisch is, want we leggen onze ziel en zaligheid in ons vak, maar dat wil niet zeggen dat we altijd slagen. Niet ieder beeldhouwwerk van een kunstenaar is even geslaagd, niet ieder boek van de schrijver haalt hetzelfde niveau. Het hoort erbij, maar het is moeilijk te verdragen…

Gelukkig zijn er talloze repetitieprocessen waarin je elkaar wél meteen vindt, waarin je elkaar optilt, waarin ik als regisseur de acteurs beter maak, maar de acteurs mij ook als regisseur optillen. Hoe dat kan? Omdat we met elkaar een onbekend land betreden. Dat land is onze repetitievloer, die vloer is magisch. Daar ontstaan wetten, krijgen ideeën vorm, voor onze neus ontstaat een wereld waar we willen wonen, waar we op ontdekkingstocht gaan. 

Voor buitenstaanders is het misschien niet meteen duidelijk, maar als ingewijde in het proces voel je welke kant je met elkaar opgaat, wat de kracht is, wanneer iets werkt en wanneer niet. Veel van mijn beelden en eerste ideeën komen wel degelijk terug in het stuk, maar ze zijn gefilterd en onderdeel geworden van het proces. Zo ontstaat een hechte voorstelling waarin veel besloten is, terwijl het tegelijkertijd volkomen natuurlijk voelt. Dat kan alleen in kwetsbaarheid. 

En dan, in zo’n proces, vind ik het eigenlijk stiekem altijd lekker als ik iets tegenkom wat me tóch niet bevalt. Ik vertrouw enorm op mijn intuïtie, en als er iets blijft zeuren, weet ik: het moet anders. Dan is het puzzelen tot we een oplossing hebben gevonden, die zo passend is, dat geen toeschouwer zich voor kan stellen dat we het dáár nou zo moeilijk mee hebben gehad. Het ziet er namelijk zo vanzelfsprekend uit. In het jeugdtheater ben je altijd op zoek naar de essentie. Die schijnbare eenvoud die je daar aantreft, is echter bedrieglijk en soms zeer complex om te creëren.

Over kwetsbaarheid… Als artistiek directeur ben je niet alleen regisseur, je leidt ook een bedrijf. De kwetsbaarheid die je als kunstenaar nodig hebt om te creëren moet, heel tegenstrijdig, vaak wijken zodra je de repetitieruimte verlaat. Als kunstenaar leg je in een repetitieproces je ziel bloot, dat doe je voor het gezelschap. Maar zodra je je in het ‘veld’ begeeft, waarin subsidies verdeeld worden en met politiek, bestuurders of met collega- gezelschappen te maken krijgt, gelden er andere wetten. De omschakeling van het openen van je ziel in een repetitieproces en je wapenen tegen politieke en bestuurlijke processen, is zwaar. Het theaterland is niet zo loyaal. Toen Kwatta haar subsidie verloor, bleven de collega’s stil. Die kant van het vak is niet leuk en staat in schril contrast met de zoektocht naar schoonheid, kwetsbaarheid en vertrouwen, waar we ‘ondertussen’ op de vloer mee bezig zijn. 

Mijn persoonlijk verhaal is extreem. Ik ben artistiek de hemel in geprezen en tegelijkertijd door een interim zakelijk directeur als ‘passant’ (want een artistiek leider was in zijn opvatting een ‘passant’) weggezet en toen dat niet hielp als psychiatrisch patiënt neergesabeld. Er werd een bom onder het gezelschap gelegd. Het was vlak voordat de storm elders losbarstte over machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag. Die storm ging over opleidingen, over gezelschappen als Oostpool etc.  

En Kwatta? Heel even waren alle ogen op ons gericht, daarna had niemand het er meer over. Maar de schade was wél aangericht. De Boekmanstichting maakte een special over machtsmisbruik in de sector, Kwatta kwam er niet in voor. In het onderzoek van Winnie Sorgdrager in opdracht van OCW wordt aan Kwatta geen aandacht besteed. Ik vind dat jammer, wat bij Kwatta is gebeurd mag niet onder het tapijt worden geschoven. Wat mij is overkomen, raakt ons allen. Hoe groot de leugens ook waren, en hoe zeer ik ook bereid ben geweest om met mensen in gesprek te gaan, ik heb veel ruggen gezien. 

Als artistiek directeur ben je niet alleen kwetsbaar, je kunt ook zomaar schietschijf zijn. 

Kunst herken je aan het kaartje!

Tot twee keer toe heb ik een voorstelling in een museum mogen maken. De eerste was in 2007 in het Valkhof in Nijmegen. Kwatta kreeg de vraag of we een voorstelling wilden maken over Pop art. Ze hadden in het Valkhof een zaal met Pop Art kunstwerken, die aansprekend voor kinderen zouden zijn. Al dwalend door het Valkhof zag ik veel mensen een zaal in lopen, het kaartje naast het kunstwerk lezen, een paar passen afstand nemen en het kunstwerk bekijken. Allemaal heel keurig, precies zoals het in een museum hoort. Ik realiseerde me dat ik helemaal geen zin had om het met kinderen over Pop art te hebben. Het hele museum moest een podium worden en het zou alleen maar moeten gaan over: Kijk om je heen, wat zie je? Zo ontstond: Kwattamuseum of Mag ik jouw ogen even lenen? 

Ik vind het heerlijk om in een museum te repeteren, omringd te zijn met kunst, het gefilterde licht, het is een bubbel, de rest van de wereld is er even niet. De voorstelling liep dwars door het museum, we creëerden beelden die associatief te maken hadden met de kunstwerken die er hingen, er was een personage zo in de weer met het lezen van alle kaartjes, dat zij de suppoost die een naamkaartje droeg het hele museum door achtervolgde. Er was een mysterieuze dame die voor zichzelf een plek in het museum zocht omdat zij zichzelf als levend kunstwerk beschouwde, er dook een schilderij op waar zij op bleek te staan, in de hal vlogen kopjes uit een kunstwerk voorbij, er was muziek, plotseling dansten de suppoosten met gele rolstoelen op de trappen van het Valkhof, er was een handgemeen naar aanleiding van de vraag wat nu kunst is en wat niet, er racete een wielrenner door de lange gang, er kwam een kinderfietsje langs dat uit zichzelf leek te kunnen fietsen.

Het hele museum was ons decor en tussen alle kunstwerken, ontstonden nieuwe beelden die het publiek uitnodigden om goed om zich heen te kijken, naar… ALLES! 

Als ik mijn missie zou moeten beschrijven, dan hoort daar zeker bij: Durven te kijken naar datgene wat je niet kent. Rondom kunst hangt een zweem van intellectualisme. Natuurlijk, er valt veel te leren en te weten over kunst en kunststromingen, net zoals je heel veel kunt leren over klassieke muziek, maar alles begint ermee dat je niet bang bent om naar iets te kijken (of luisteren) wat je niet kent. Dat klinkt heel simpel, maar dat is het niet.  Nieuwsgierig zijn, onbevooroordeeld kijken, iets binnen laten komen, het kan alleen maar als je het aandurft om je open te stellen. Ik zeg altijd dat alle kinderen te raken zijn door kunst. Ze sluiten zich er in ieder geval niet bij voorbaat voor af. De volwassen begeleiders bij schoolvoorstellingen deden dat vaak bij binnenkomst wel. Ik heb regelmatig gedacht dat we met dit soort voorstellingen eigenlijk meer aan educatie deden voor volwassenen dan voor kinderen, omdat kinderen met een veel opener blik om zich heen kijken, nieuwsgieriger zijn. Het feit dat je keihard kon lachen in het museum, dat er gedanst werd, gezongen en gevochten, maakte dat ook de volwassenen ontdooiden. We hebben de voorstelling in het Valkhof nog twee jaar achter elkaar hernomen, er kwamen zo’n 20.000 bezoekers op af. 

Voor mij zijn dit soort projecten dierbaar geweest door de laagdrempelige manier waarop ik het over kunst kon hebben. In die tijd gebeurde er zelden zulke dingen in de Nederlandse musea. Er werd zelfs in het Valkhof een landelijk congres aan gewijd.

Later heb ik ook in de beeldentuin van het Kröller-Müller museum een locatievoorstelling gemaakt Kijk, daar drijft een Pan! Mijn duurste decor ooit, noemde ik het. Nu konden we buiten tussen de kunst, de natuur, de vogels, eekhoorntjes, een voorstelling maken. We konden op de kunstwerken klauteren, onze tent opzetten naast ‘Het Tentenproject van Cornelius Rogge’, er verdween een baby in een kinderwagen tussen de kunstwerken, er werd opera gezongen, gedanst over de kunstwerken. Ook deze voorstelling hebben we hernomen en ook hier kwamen er busladingen scholen op af. De samenwerkingen met de musea, zowel in de stad als op de Veluwe, de scholen die vanuit de wijde omtrek ernaartoe kwamen, heb ik altijd heel passend gevonden bij onze functie als BIS gezelschap in de ‘regio’. 

Het spelen op zulk soort plekken is bijzonder, je als maker laten inspireren door de kunst om je heen vond ik een voorrecht. We gingen met ons stuk de dialoog aan met de kunst om ons heen. Daar heb ik ontzettend veel van geleerd.  

Wij gaan nooit dood, nooit dood, nooit dood….

Wij gaan nooit dood, nooit dood, nooit dood, zongen de Mannetjes. En ja hoor, natuurlijk gingen ze wél dood. Eerst stierf de theepot en toen zijzelf. Met het schrijven van deze blog valt mij ineens op hoeveel voorstellingen die ik gemaakt heb over de dood gaan. Om te beginnen die Van drie oude mannetjes die niet dood wilden, natuurlijk. Maar ook daarvoor Icarus, die neerstortte. Allebei 4+voorstellingen. Hou van die Hond waarin een jongen rouwt om het verlies van zijn hond. Perenbomen bloeien wit, het gelijknamige boek van Gerbrand Bakker, dat ik bewerkte voor het toneel. In Perenbomen bloeien wit, zoeken twee broers in de geschiedenis naar wat er toch gebeurd is met hun jongste broer, Gerson, die dood is. Was het een ongeluk? Zelfdoding? Wat bezielde Gerson en hadden zij er iets aan kunnen doen? Blote Konten, waarin Eene, tweeje en Drieje niet kunnen slapen omdat hun moeder is doodgegaan. Steeds belanden ze in een ander avontuur om maar niet te hoeven slapen, maar steeds eindigt het avontuur met de dood van één van hen. Eigenlijk vielen de drie acteurs continu dood, tot hilariteit van de kinderen overigens. En dan de voorstellingen waarin de dood een ‘bijrol’ speelde; Waarom ben je dood, Sofie, zong Mariken in Mariken, en Er zit een gat in de vorm van een geit in mijn hart.. In Dissus stierven de vrienden bij bosjes.

Waarom zoveel dood voor kinderen? Tja, de dood is natuurlijk één van de grootste dingen in het leven. Dat om te beginnen. Daarnaast gaat een voorstelling die over de dood gaat, natuurlijk ook héél erg over leven. Ik ben natuurlijk niet de enige die de inhoud van een voorstelling bepaalt, vaak zijn het ook schrijvers die het over een thema als de dood willen hebben. Jeugdtheatervoorstellingen, in ieder geval de voorstellingen die ik gemaakt heb, hebben altijd grote thema’s. Maar grote thema’s betekent niet automatisch dat de voorstellingen loodzwaar hoeven zijn. Liever niet, zelfs!

Humor is voor mij een belangrijk ingrediënt, het is de meest directe weg naar het hart. Ik houd ervan als het publiek moet lachen, ik zoek in mijn regies altijd naar lichtheid, naar plezier, terwijl het tegelijkertijd over grote vraagstukken mag gaan. Als je geraakt bent doordat je moet lachen, word je ook eerder geraakt door andere dingen. Humor maakt iets open, het is een van de sleutels die past op het mechaniek van de ontroering.

Toen wij voorstellingen in Amerika speelden, merkten we altijd dat dood en kinderen, een no go-area was. Als de platte kartonnen hondjes in het asiel ‘afgemaakt’ werden omdat niemand ze wilde hebben, schermden volwassenen de ogen van de kinderen af. Onzin, natuurlijk. Kinderen hebben een cavia die doodgaat, een opa, of soms nog dichterbij… 

Kinderen betuttelen, dingen voor ze verborgen houden, daar doen we niet aan. Ik denk zelf bij al die zware onderwerpen er altijd wel heel goed na over met welk gevoel ik de kinderen de zaal wil laten verlaten. Als ik zeg dat ik al mijn thema’s in jeugdvoorstellingen kwijt kan, is dat ook zo. Tegelijkertijd heb je als maker macht. Kinderen kijken oprecht, zijn kritisch, maar over de opvattingen van de maker zullen ze na afloop niet reflecteren. Ik probeer met al mijn voorstellingen ruimte te maken waarin kinderen zelf hun conclusies kunnen trekken. Bij de Mannetjes hadden Suzanne en ik daar veel gesprekken over. Geen van beiden geloofden we dat er iets is na de dood. Toch hadden we allebei er moeite mee om de helden in de voorstelling dood te laten gaan en het daarmee te laten eindigen. Suzanne had een scène geschreven waarin er poppen uit de dode omhulsels van de mannen zouden kruipen, die met elkaar een gesprek hadden over hoe ze het moment van doodgaan hadden beleefd.  Maar ja, hoe regisseer je dat? Uiteindelijk werd het een hele lichte scène, waarin 3 popjes in hemd en onderbroek door een landschap van gebloemde beddenspreien dwaalden, in een vervreemdende Monty Pythonachtige sfeer. Ze spraken over de dood en kibbelden over welke kant ze nu op moesten. Het had een lichte en theatrale sfeer, de muziek was teruggebracht tot een speeldoosje, het was fragiel, grappig en flinterdun. Het maakte dat iedereen voor zichzelf een conclusie kon trekken, terwijl we toch niets overgeslagen of achterwege gelaten hadden.

Zo’n einde ‘vinden’ kost best wat tijd. Voor Icarus had ik een raamvertelling geschreven. Na de dood van Icarus, die ook echt verdronk in de zee, kwam de acteur weer boven water en stelde talloze vragen over Icarus en waarom hij dood moest. Perenbomen was voor een oudere leeftijdsgroep. Gerbrand Bakker geeft zelf ook niet echt het antwoord op de dood van Gerson. Al kun je het als lezer wel invullen. Het ‘zwart’ spelen, het spel dat de drie broers vroeger altijd deden, waarbij ze een doel noemden dat ze vervolgens met dichte ogen moesten bereiken, was in mijn bewerking het handvat om tussen ‘spel’ en werkelijkheid te balanceren. Als de voorstelling stopt, gaat hij verder in het hoofd van de toeschouwer. Als Gerson op het eind niet meedoet met zwartspelen omdat hij ‘af’ is, is hij dood, of is hij uitgespeeld. 

Ik wil geen ‘affe’ verhalen vertellen. Er bestaan geen waarheden, ik wil overigens ook geen onwaarheden vertellen, of om de hete brei heen dansen. Kinderen hebben vaak een hekel aan open eindes. Ikzelf heb dat ook. Open eindes zijn vaak makkelijk, ‘veilig’. Je hoeft geen uitspraak te doen. Ik beweer dan ook dat ik nooit een voorstelling maak met een open einde. Het balanceren tussen wél een uitspraak doen en het niet in blokletters spellen, maar het omgeven met ruimte voor je eigen gedachte, dat is de sport, dat is het moeilijke en het leuke.

Theatermaken is ook een spel blijven spelen met je eigen angsten, je eigen vragen. En dat in de wetenschap dat we heel erg op elkaar lijken en allemaal even bang zijn, even weinig weten, dat we slechts kunnen gissen. Misschien zijn er thema’s waar ik geen theater over zou willen maken voor kinderen, ik ben ze alleen nog niet tegengekomen. Metamorfosen schuurde daar tegenaan. Een voorstelling die gaat over de (on)mogelijkheid van de mens om te veranderen, om de planeet te redden. Het is ons gelukt om dat einde te maken, om ons punt te zetten. De acteurs en ik hebben heel hard gewerkt en steeds weer nieuwe eindscènes gemaakt om er uit te komen. Pas vlak voor de eerste try out klopte het. Theatermaken is eigenlijk continu nadenken over wat je ergens van vindt, steeds weer nieuwe vragen stellen, antwoorden vinden en weer verder zoeken. Het is een moeilijk en geweldig vak.

Daar had ik niet bij stilgestaan, ik heb helemaal geen kleren aan!

Het is geweldig om in de grote zaal met een orkest te werken. Het Gelders Orkest benaderde mij met de vraag of ik L’histoire du Soldat wilde regisseren van Stravinsky. Het werd een stuk in een zandtafel, gefilmd met miniaturen. Het was een leuk avontuur, prachtige muziek, maar dat verhaal…wat moet je er mee?

Daarna maakte ik, samen met Hans Thissen, Petruchka, ook van Stravinsky, ook met Het Gelders Orkest. Hierbij was de orkestbezetting nog groter, het hele toneel stond vol instrumenten, Hans stond ingebouwd achter een kleine katheder en animeerde ter plekke de beelden op een lichtbak. Opnieuw prachtige muziek, maar weer zo’n verhaal waar je geen kant mee uit kan. Grote hoeveelheden schoolkinderen zagen beide voorstellingen/concerten. Bij mij begon het te knagen. Ik wilde iets maken voor de grote zaal, met orkestbezetting, maar… met een verhaal dat er toe deed.

Simon van der Geest stuurde mij toevallig in die tijd de drukproef van zijn Dissus op. Ik was meteen verkocht. De hele Odyssee hertaald naar de polder, geheel in dichtvorm, een spannend jongensavontuur. Het was geweldig. Ik belde Simon meteen op en vroeg of ik dit voor de grote zaal mocht gaan bewerken. Het antwoord was ja. Ik heb Dissus bewerkt voor zeven jongensrollen en één meisje. 

Op zoek naar de componist voor zo’n groot spektakel, organiseerden we een workshop, waarin 4 componisten hun versie van een scène uitwerkten. Deze scènes voerden we live uit, met een acteur en drie musici. Ik wil een lans breken voor dergelijke projecten. Het is financieel natuurlijk alleen mogelijk om zoiets te organiseren als je een gezelschap hebt, maar de meerwaarde voor iedereen om aan zo’n workshop mee te doen is enorm. Je leert elkaar en elkaars werk kennen, je werkt toe naar een ‘tijdelijk’ eindresultaat, wat ontzettend leerzaam is. Iedereen inspireert elkaar. En… er zit geen druk op. Het is een vrijplaats, een plek om te ontdekken en dat is zeker in de combinatie van regisseur en componist interessant.

Rogier Bosman is onze componist voor Dissus geworden. En dat de samenwerking vruchtbaar was, blijkt wel uit al die andere stukken die we daarna met elkaar gemaakt hebben, zoals Mariken, Jabber, Blote Konten enz.

Dissus werd een volledig doorgecomponeerde en geheel gezongen voorstelling (wanneer heet iets een opera?) van 1 uur en 45 minuten, met 8 acteurs en 6 musici. De hele Odyssee kwam voorbij; de Trojaanse oorlog voltrekt zich in het zwembad, de zes musici van Het Gelders Orkest in zwembroek zijn de gevaarlijke Grote Jongens. De vrienden zelf vallen bij bosjes in confrontatie met Scylla 2000, de eenogige boer, Windman, de Sirenen, Kirke etc. Uiteindelijk blijft Dissus alleen achter, verandert in een hond, om na een lange reis bij de surfplas eerst zijn zusje te ontdekken, dan zijn ouders, en dan die verschrikkelijke hond die zijn ouders hebben genomen en die, net als hij, Dissus wordt genoemd. Een confrontatie volgt.

Rogier Bosman putte in zijn compositie uit de meest uiteenlopende muziekstijlen, van rap naar klassiek, meerstemmig koor, van tonaal naar a-tonaal en ga zo maar door. De polder Odyssee voltrok zich op bouwplaatsen, fietsen, in lekke roeiboten, in een reusachtige luchtballon. Schoolvoorstellingen speelden we zonder pauze, dat betekent dus één uur en drie kwartier non-stop theater. En dat was voor ons publiek geen enkel probleem. Dissus is zo’n meeslepend avontuur en de dynamische muziek van Rogier Bosman zorgde ervoor dat kinderen er helemaal in zaten en niet doorhadden dat alles gezongen werd, of hoe lang het eigenlijk allemaal duurde. 

Het maken van Dissus was één groot feest waarin ik in de regie in alle vrijheid heb kunnen maken. De jonge acteursploeg met Rogier van Erkel als leader of the pack, de antiheld Dissus, was een genot om mee te werken. Hun meerstemmig zang prachtig, de blote billen van Rogier van Erkel als hij als hond uit zijn vel barstte (daar had ik niet bij stilgestaan, ik heb helemaal geen kleren aan), was bij schoolvoorstellingen voor de leerkrachten soms een brug te ver, maar ook daar vonden we een oplossing voor. Het decor van Siem van Leeuwen met als topper de graafmachine Skylla 2000, was fantastisch. Kortom, het was zo’n voorstelling waarvan de noodzaak om hem te maken bij iedereen die er aan meedeed, vanaf spatte. Dat is ook het moment waarop je elkaar in het proces optilt om tot een resultaat te komen dat beter is dan de som der delen, beter ook dan je ooit had kunnen vermoeden.

Dissus staat in mijn geheugen gegrift als een enorme markering in mijn werk. Toen ik bedacht dat ik Dissus in de grote zaal wilde gaan maken, wist ik dat het een gigantische onderneming zou zijn. Het was in de Halbe Zijlstratijd, we waren onze BIS subsidie kwijt, we waren aan iets begonnen wat groot was en groots werd. Dankzij iedereen die erbij betrokken was. Kwatta had weinig vlees op de botten, we hebben alles ingezet om deze productie mogelijk te maken. Ik kijk daar met veel trots op terug. Dissus kreeg een Zilveren Krekel en dat zorgde ervoor dat, naast het winnen van de Victor-award met Mismuis het jaar daarvoor, Kwatta weer volledig op de kaart stond en uiteindelijk ook haar subsidie terug ‘veroverde’. Het kan verkeren.

Alle dagen zijn gebruikt. Er is niets aan te doen. De hartelijke groeten!

Muziek speelt altijd een grote rol in mijn voorstellingen. Ik geloof niet dat ik een voorstelling heb gemaakt waar geen muziek in zat.

Toen ik op de regie-opleiding zat en vlak daar na, zocht ik altijd in bestaande muziek. Later, als het budget het toeliet, werkte ik vaak samen met een componist. Muziek, speciaal gecomponeerd voor de voorstelling is één ding, live-muziek in de voorstelling is nog wat anders. De eerste geheel gezongen en volledig doorgecomponeerde voorstelling die ik maakte was in 1999: Van drie oude mannetjes die niet dood wilden. De tekst was van Suzanne van Lohuizen, samen hadden we de stichting Hussaarts&van Lohuizen, we benaderden Guus Ponsioen om de muziek te schrijven. In ’97 hadden we een proeve hiervan gemaakt, eigenlijk gewoon de eerste helft van de voorstelling. De subsidiënten twijfelden erg of dat kon, zo’n geheel gezongen en doorgecomponeerde voorstelling voor kinderen. Vandaar die proeve. Natuurlijk kon het, dus maakten we een jaar later in coproductie met Het Paleis uit België, de definitieve voorstelling; Drie oude mannen krijgen een brief waarin staat dat vandaag hun laatste dag is: alle dagen zijn gebruikt, er is niets aan te doen, de hartelijke groeten.

Een voorstelling over doodgaan, die gaat natuurlijk ook altijd over leven, en dat voor een publiek van 4 jaar en ouder. Ik koos ervoor om de drie mannelijke acteurs te laten begeleiden door een orkestje dat alleen uit vrouwen bestond. Slagwerk, contrabas en accordeon. We hadden een Vlaams orkestje en een Nederlands orkestje.

De voorstelling werd een succes, we speelden hem zelfs in the BAM in New York. Daarvoor moesten we wel de titel veranderen: Of three old men who wanted to live forever. Het woord dood in de titel, dat kon natuurlijk niet! Een paar jaar later stonden we met De Mannetjes in Philadelphia. Dat was ons hele Amerika avontuur want de voorstelling bleek te ‘heftig’ voor de Verenigde Staten. En dat in het land waar je continu op straat sirenes hoort en op de deur van het theater staat dat je je wapen niet mee naar binnen mag nemen (wat dan weer een hele geruststelling is), maar dat terzijde.

In 2004 heb ik Van drie oude mannetjes die niet dood wilden bij Kwatta hernomen. Dat is één van de voordelen van een eigen gezelschap. Je kunt voorstellingen vaker hernemen, wat niet alleen duurzaam is, maar er ook voor zorgt dat je iets wat goed is langer kunt delen. 

Vorig jaar zat ik in Nijmegen op een terras toen een vrouw naast mij aan haar tafelgenoot de hele voorstelling Van die oude mannetjes die niet dood wilden begon te beschrijven, ze citeerde teksten en begon zelfs stukjes te zingen. Ik was verbijsterd, want ook in Nijmegen waren er alweer ruim vijftien jaar verstreken sinds de laatste uitvoering. Ik kon het niet laten om haar aan te speken. Ze vertelde me dat ze de cd in de auto met haar dochter stukgedraaid had en dat haar inmiddels volwassen dochter en zij nog steeds samen hele stukken konden zingen. Ik vond het een fantastisch eerbetoon, vooral aan Suzanne van Lohuizen, die kort daarvoor overleden was. Maar ook aan Guus Ponsioen, zijn muziek blijft lang hangen. 

Ik heb met veel verschillende componisten gewerkt en net zoals je bij iedere schrijver of decorontwerper moet zoeken naar een taal waarin je elkaar vindt en op kunt tillen, moet dat met een componist ook. Iedere samenwerking met een andere maker is een ander proces en levert ook iets nieuws op.

Muziek gaat over alles waar het in theater om draait; ontroering, sfeer, humor, timing, dynamiek. Muziek gaat over dramaturgie. Muziek kan schuren, de strijd aangaan met een emotie of een scène, het kan een enorme verdieping geven. In ieder geval is het voor mij altijd een belangrijk ingrediënt van mijn voorstellingen. En als het lukt om de muziek live te laten spelen, is de impact nog groter. Ten eerste is daar de magie van het samenspel van acteurs en musici. Die is er overigens niet zomaar. Muzikanten leggen een andere weg af naar een voorstelling dan acteurs. Het in elkaar vlechten van spel en muziek is een heel proces en vraagt veel van de regie. Voor mij is het altijd een vereiste dat de muzikanten uit het hoofd gaan spelen. Zodra muzikanten zien wat er op de vloer gebeurt, kun je gaan bouwen. De inzet van de muziek kan op de beweging van een acteur zitten, acteurs moeten op hun beurt weer heel goed luisteren naar wat een muzikant doet, pas als de aandacht gemeenschappelijk is, ontstaat er magie.

Ik heb vaak meegemaakt dat muzikanten, als ze hun partij hadden gespeeld, even ‘uit’ wilden gaan. Alsof ze er dan niet meer waren, terwijl ze nog steeds midden op de toneelvloer zaten. Als musici aanwezig blijven in hun aandacht, ook als ze zwijgen en luisteren, vertellen ze het verhaal mee. Die zoektocht met elkaar naar de juiste code, naar hoe je met elkaar het verhaal vertelt, het vinden van de juiste taal, is ontzettend spannend. Met live musici heb je eigenlijk nog een aantal stemmen erbij op het toneel. Het bijzondere aan theater is dat je met zoveel verschillende disciplines kunt samenwerken en dat de contrasten tussen die disciplines op een bijzondere manier eenheid op kunnen leveren. Eenheid die weerbarstig is, maar altijd in het hier en nu. Bovendien doet het een enorm appèl op je verbeelding. Hoor je wat je ziet, of zie je wat je hoort? Of hoor je iets anders dan je ziet? Het zijn razend interessante gebieden om te ontginnen.

Het zoeken naar iets wat past zonder dat je zelf meteen begrijpt waarom het past, waarom het werkt, of juist niet werkt dat is waar het voor mij om draait in het theater.

En wat is er mooier dan dat kinderen met eigen ogen kunnen zien, hoe de muziek gemaakt wordt, hoe de muzikanten spelen, welke instrumenten er gebruikt worden. Hoe meer je ziet, hoe groter het raadsel wordt.

Drie droge zeeën

Toen ik in ’89 de regie-opleiding verliet was er net een Vlaamse golf achter de rug, Gerard Jan Reijnders zat in de Amsterdamse schouwburg, Frans Strijards maakte furore met Art&Pro. Het waren enerverende tijden met veel energie, vernieuwing en discours. Iedere avond zat ik in de Nes, Shaffy of de Schouwburg. Als jonge maker ben je op zoek naar je eigen stijl, je ontwikkelt je, ziet eindeloos veel werk, gaat in dialoog. Die zoektocht houdt natuurlijk nooit op, dat is je makershart dat in beweging is, dat altijd verder zoekt, ontdekt, vernieuwt. Maar het jeugdtheater kende ik nog niet.

Op de regie-opleiding werd er geen aandacht aan besteed, het ging vooral over ‘het grote toneel’. Toen Pauline Mol mij in 1990 benaderde of ik de eerste voorstelling bij Artemis wilde maken, kwam ik in een nieuwe wereld terecht. Of eigenlijk, een parallel universum. Ik ging naar voorstellingen en werd geraakt, Iphigenia koningskind, Pas de soupe ( een Vlaamse voorstelling die zich afspeelde in een enorm bord soep). Ik zag vrijheid, speelsheid, ruimte. Er hoorde een hele groep makers bij, er werd kunst gemaakt op hoog niveau, ik was onder de indruk.

Ik schreef en regisseerde voor Artemis  Icarus of de lucht is blauw en ook de zee, een voorstelling voor 4+.

Met enorm veel plezier maakte ik een beeldende voorstelling waarin gezongen werd, gevlogen, waarin Icarus en zijn vader zwierven door het labyrinth, welke richting ze ook uitliepen steeds kwamen ze uit bij de zee. Het decor van Barbara Kroon, dat wel iets weghad van een kunstwerk van Mario Merz, was omringd door glazen accubakken gevuld met water. Daedalus nam een voetenbad en zong zijn heimweelied turend over de zee, iedere nieuwe zoektocht eindigde steeds weer bij de zee. Daedalus droeg zijn zoon op zijn rug en zong hem in slaap ( het was het eerste lied dat ik ooit schreef)  en uiteindelijk gingen ze samen vliegen en stortte Icarus neer. 

Toen bij wijze van try out de eerste kleuterklassen de repetitieruimte binnen wandelden, schrok ik me dood. Wat zijn ze klein en wat passen er veel op een matje! schoot het door me heen.  Zullen deze kinderen begrijpen wat ik gemaakt heb? Maar gelukkig, dat deden ze en na afloop van de voorstelling was ik diep ontroerd. Ik was de eeuwig kritische blik (waar overigens niets mis mee is) van vakgenoten gewend, de eindeloze discussies… Nu zag ik kinderen die volkomen oprecht en zonder enige distantie, keken naar wat ik met de acteurs gemaakt had. De voorstelling trof doel en dat deed het ook bij mij. Ik had mijn publiek ontdekt.

Toen het decor na afloop afgebroken werd en de technicus de eerste accubakken geleegd had, stonden er twee kleuters om de hoek te kijken. ‘Kijk,’ zei er eentje, ‘drie droge zeeën.’

Wat moet ik hier nog aan toevoegen?

In alle jaren die daarop volgden heb ik alles uit de kast getrokken waar ik zin en behoefte aan had. Ik heb veel objecttheater gemaakt, nog meer muziektheater, opera’s, voorstellingen waarin beeldende kunst een grote rol speelde, in musea, buiten, voorstellingen in een taal die niet bestaat, voorstellingen louter opgebouwd uit poëzie. 

De vrijheid die ik in het jeugdtheater gevonden heb heeft mij als maker een enorme boost gegeven. De meest interessante voorstellingen zag ik ook in het jeugdtheater. 

Wat ik ook ontdekte, ik zei het al eerder, is dat volwassenen zo geraakt worden door het jeugdtheater. Volwassen theater heeft qua leeftijd vaak een ondergrens, het jeugdtheater heeft nooit een bovengrens.

Het jeugdtheater is, sinds ik van de regie-opleiding kwam, een steeds prominentere plek in het theaterlandschap in gaan nemen. De makers maken volwassen jeugdvoorstellingen in hun eigen stijl, maar met de vrijheid die het jeugdtheater biedt. Acteurs spelen zowel in het volwassen theater als in het jeugdtheater. Hoe mooi is dat.

Als je veel met je voorstellingen in het buitenland staat, zie je ook hoe groot en betekenisvol die ontwikkeling in Nederland is geweest.  

Ik kan alleen maar blij zijn dat het jeugdtheater op mijn pad is gekomen en ik hoop dat al die studenten die nu van de regie-opleiding afkomen, het jeugdtheater eerder dan ik, tijdens hun studie ook leren kennen. 

Wat het mij heeft opgeleverd is naast een kennismaking met een heel nieuwe publieksgroep, een enorme vrijheid om te onderzoeken en experimenteren. Een vrijheid die je als kunstenaar natuurlijk altijd moet hebben, maar die in het jeugdtheater vanzelfsprekend is. En ja, dat heeft zeker met de publieksgroep te maken, die in staat is om in alle vrijheid en openheid te kijken naar datgene wat ze nog niet kennen. 

Volwassenen zijn vaak bang voor wat ze niet kennen. Kinderen weten niet beter dan dat ze van veel nog niet weten. Dat maakt dat ze open kunnen kijken. Die openheid biedt mij vrijheid, dat is het cadeau dat mijn publiek me heeft gegeven.